Bestraling bij longkanker: hoe voorkom je ernstige bijwerkingen?

onderzoeker Peter van Luijk

Als jonge wetenschapper onderzocht dr. Peter van Luijk in de jaren ’90 al de gevolgen van bestraling op gezond weefsel. Want hoewel bestraling goed kankercellen kan doden, komt helaas ook het omliggende gezonde weefsel onder vuur te liggen. Daardoor kunnen soms ernstige bijwerkingen ontstaan.

“Wanneer je een longtumor bestraalt, bestraal je ook delen van andere belangrijke organen mee, zoals het hart en de longen. Daar ontkom je niet aan. Wij hebben in ons onderzoek gevonden dat dit een vorm van hartfalen kan veroorzaken”, vertelt Van Luijk. “Maar dit wordt helaas vaak niet opgemerkt. De symptomen hiervan lijken namelijk sterk op die van andere complicaties waarvoor wél wordt gecheckt. Zo wordt het werkelijke probleem over het hoofd gezien. We denken dat een patiënt hier in het ergste geval aan kan overlijden.”

Denken in oplossingen  

Waar kankeronderzoek vroeger vooral was gericht op nieuwe behandelingen, komt er tegenwoordig steeds meer aandacht voor kwaliteit van leven tijdens en na kanker. Dat moet ook, omdat betere behandelingen ervoor zorgen dat steeds meer mensen langer leven met en na de ziekte. 

Het onderzoek van Peter van Luijk past heel goed in deze tendens. Niet alleen werken aan nieuwe manieren om kankercellen uit te roeien, maar ook in kaart brengen wat hier de lange termijngevolgen van zijn. En daar vervolgens een oplossing voor zoeken.

“Het vinden van oplossingen is inderdaad een belangrijke drijfveer in mijn onderzoekswerk”, vertelt de onderzoeker. “Zo willen we bij 320 bestraalde patiënten uitzoeken wat nou precies de gevolgen van die bestraling zijn. In het laboratorium kun je grondig uitzoeken hoe een complicatie in elkaar zit. Maar daarna moet je in een grote patiëntenstudie bepalen hoe je de behandeling kunt optimaliseren. Welke combinaties van stralingsdosis op hart en longen zorgen nou voor complicaties? Met de behandeldata kunnen wij risicomodellen voor deze complicaties maken. Daarmee krijgen de radiotherapeuten in de kliniek de benodigde knoppen om aan te draaien om de kans op bijwerkingen zo laag mogelijk te maken.”

Bijwerkingen voorkomen

“Daarnaast onderzoek ik in het laboratorium of we ook kunnen voorkomen dat ernstige bijwerkingen optreden.”, vervolgt Van Luijk. “Er bestaan medicijnen die goed helpen bij hartkwalen. Maar zijn ze ook effectief in het voorkomen van bijwerkingen na bestraling bij kanker?” Dat is de vraag die centraal staat in een ander KWF-project dat hij aan het UMC Groningen uitvoert.

Als de experimenten goede resultaten opleveren, kan de stap naar patiënten worden gemaakt. De reeds opgezette patiëntenstudie kan daarbij helpen: “Daarin krijgen we een goed inzicht in welke patiënten een verhoogd risico hebben op ernstige bijwerkingen. Dit is dan ook de patiëntengroep die vervolgens in aanmerking komt voor onderzoek naar de effectiviteit van deze medicijnen.”

Onderzoek naar de effecten van straling kunnen vaak niet direct op patiënten worden uitgevoerd. Proefdieren zijn dan vaak het enige alternatief. “Toen ik voor het eerst met proefdieren werkte, had ik daar best last van”, besluit Van Luijk. “Het is ingrijpend als zo’n beestje complicaties ontwikkelt door de bestraling. Ik heb me toen ook echt voorgenomen dat ik zulke proeven alleen voor mezelf kon verantwoorden, als ik ervoor zou zorgen dat het iets voor patiënten oplevert. Dat voornemen is voor mij altijd leidend gebleven en ik ben blij dat ik met mijn werk kan bijdragen aan betere zorg in de kliniek.”