Glioblastoom organoïden als patiëntmodel voor het bestuderen van tumor heterogeniteit en ontdekken van biomarkers en behandeling-resistentie mechanismen.

Alpe d'HuZes
afgerond

Onderzoekssamenvatting

De vooruitzichten bij kwaadaardige hersentumoren zijn slecht ondanks intensieve therapieën. Een oorzaak hiervan is therapieongevoeligheid. Daarom moet hier een oplossing voor  gevonden worden. Met dit onderzoek willen de onderzoekers ‘mini-organen’ (organoïden) ontwikkelen. Deze bestaan uit verschillende kankercellen en bepaalde stamcellen die de tumor beter nabootsen dan de huidige celkweektechnieken. 

Waarom is dit onderzoek nodig?

Dit onderzoek is nodig omdat bij kwaadaardige hersenkanker (glioblastoom) op den duur altijd therapieongevoeligheid optreedt waardoor de vooruitzichten slecht zijn (gemiddelde overleving is 15 maanden). Therapieongevoeligheid is het gevolg van een aantal trucjes die de kanker toepast om het afweersysteem en de therapieën te slim af te zijn. 

Hoe ontstaat therapieongevoeligheid?

Kankercellen delen slordig waardoor  kankercellen binnen één tumor vaak behoorlijk verschillend eruitzien (heterogeniteit). Dat is vervelend omdat hierdoor één effectieve behandeling meestal niet bestaat. De verschillen tussen de kankercellen kunnen zorgen voor een andere reactie op deze ene behandeling. Bovendien is het hierdoor ook moeilijk om de behandeluitkomst te voorspellen. Want in één biopt (stukje tumorweefsel) zitten mogelijk niet alle kankercelvariaties. 

Om de behandelvooruitzichten voor een patiënt met een kwaadaardige hersentumor te verbeteren is het daarom noodzakelijk om dit celdelingsproces beter te begrijpen. Hiervoor heb je testmateriaal nodig en de huidige celkweektechnieken kennen beperkingen, zoals gebruik van proefdieren en van tumorweefsel afkomstig van een operatie. 

Wat levert dit onderzoek op? 

Uit dit onderzoek zal moeten blijken of de ontwikkelde mini-organen (organoïden) goed blijken te werken. Dat wil zeggen dat ze het tumorweefsel van de patiënt betrouwbaar nabootsen. Als dat zo is dan kan het onderzoek naar therapieongevoeligheid en de ontwikkeling van nieuwe therapieën efficiënter verlopen. Het is de bedoeling dat de organoïden in een biobank worden opgeslagen zodat er ook in de toekomst onderzoek mee gedaan kan worden. 

Hoe wordt dit onderzoek uitgevoerd? 

Om dit onderzoek uit te voeren zullen de onderzoekers met behulp van tumorweefsel de mini-organen ontwikkelen. Dit doen zij in een laboratorium. 

Bootsen de mini-organen het echte tumorweefsel goed genoeg na? Om deze vraag te beantwoorden vergelijken zij de mini-organen met echt tumorweefsel. 

En kun je met de mini-organen therapieongevoeligheid opsporen en aangrijpingspunten voor nieuwe technieken identificeren? Om dit te testen zullen de onderzoekers de mini-organen in aanraking brengen met verschillende therapieën.